Indien een gebouw valt onder de toepassing van de verordening zullen ook de trappen moeten voldoen aan de bepalingen.
Verdreven treden, die voldoen aan de bepalingen van de op- en aantrede zoals opgenomen in art. 20 kunnen niet uitgesloten worden. Volgen we de ‘geest van de wet’, dan is het steeds wenselijk een trap van het rechte type te plaatsen. Vooral de zinsnede uit de tekst ‘.. een zo gelijkvormig mogelijke op- en aantrede…’ (art. 20, §3) geeft dit weer.
Bij een goede verdreven trap (zoals de regels der kunst weergeven) kan je bezwaarlijk zeggen dat er gestreefd wordt naar gelijkvormigheid (aantrede) gezien het merendeel van de treden allen verschillend van vorm zijn.
Hoewel het verdrijven van treden steeds het doel heeft een goede beloopbaarheid te realiseren (vaak voor private trappen), geeft hij echter geen goed antwoord op het toegankelijkheidsaspect en de veiligheid van trappen voor publieke gebouwen.
Bij het belopen van een verdreven trap, zeker bij dubbele of kruisende passage, krijgen gebruikers geen evenwaardige loopzone (beperkte aantrede) ter beschikking en ontstaan moeilijke en vaak gevaarlijke situaties.
Om deze reden wordt dan ook steeds vanuit toegankelijkheidsoogpunt aangeraden verdreven trappen en treden te vermijden. Zeker binnen nieuwbouwsituaties kan dit vanaf de start opgenomen worden.
Dit principe kan echter in een algemene regelgeving niet ‘integraal afgedwongen’ worden gezien steeds rekening gehouden moet worden met een algemeen kader waarbij zowel nieuwbouw, verbouwen, herbouw … opgenomen is. Daarnaast zal je in heel wat documenten m.b.t. trappen en toegankelijkheid steeds naar voor zien komen dat het verdrijven geen goede optie is.